Bemiddeling blijft onafhankelijk advies in de weg zitten

De oproep van OvFD om een Onafhankelijkheidslabel te ontwikkelen is een stap terug van klantgerichte naar productgerichte benadering.

De OvFD heeft in samenwerking met Adviesbureau Fred de Jong het voorstel gedaan om te komen tot een Onafhankelijkheidslabel voor financieel advieskantoren. Dit label is gebaseerd op een definitie van onafhankelijkheid waaraan een advieskantoor tenminste moet voldoen.

Het valt op dat die definitie volledig is toegespitst op de bemiddelingsactiviteiten en niet op de objectieve criteria waaraan een financieel advies moet voldoen.

Zo moet een adviseur voldoende aanbieders c.q. producten in het assortiment hebben, mag er geen sprake zijn van contractueel afdwingbare verplichtingen, etc. Ook wordt er gesproken over de inhoud van de SWO van de ‘adviseur’ en de aanbieder. Tenslotte mag een onafhankelijk adviseur niet uitsluitend over eigen producten adviseren en mag deze ook geen ‘verbonden adviseur’ zijn.

Vooral uit dat laatste deel van de definitie blijkt dat met dit Onafhankelijkheidslabel in feite afscheid wordt genomen van het verschil tussen de advies- en bemiddelingsfunctie.

De Wft heeft een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de definities van bemiddelen en adviseren. Alleen een bemiddelaar kan immers verbonden zijn aan de vergunning van een aanbieder.

De bedoeling van de toezichtregels was in eerste instantie de branche om te vormen tot een bedrijfstak waarin bij de dienstverlening het belang van de klant voorop staat. Het moet gezegd dat de wetgever niet volledig op dat principe heeft aangesloten. Zowel Wft als Bgfo zijn nog altijd toegespitst zijn op productgerichte regelgeving. Het ligt in de rede om dat bij te sturen. Maar we zien nu een ontwikkeling die de andere (en dus: verkeerde) kant opgaat.

De laatste tijd staan discussies centraal die eerder de verhouding aanbieder-intermediair raken dan die de relatie tussen de financieel adviseur en de klant uitdiepen.

Er wordt veel tijd gespendeerd aan de inhoud van bijvoorbeeld samenwerkingsovereenkomsten. De strijd rond het portefeuillerecht is nog niet beslecht en er wordt nog steeds een stevig robbertje gevochten over de al dan niet vrije toegang van de bemiddelaar tot de aanbieders.

Dit strijdtoneel wijst erop dat de marktpartijen misschien wel beseffen dat zij een nieuw tijdperk zijn ingetreden maar hun wedstrijden blijven uitvechten op de terreinen die zij in feite allang hadden moeten verlaten.

Het beginsel dat de adviseur naast en voor zijn klant dient te staan wordt per definitie geweld aangedaan als die adviseur tegelijkertijd met de achterkant van de Januskop zijn belangen richting aanbieder zoveel mogelijk probeert te beschermen. Dat valt de adviseur niet aan te rekenen, omdat die heeft te leven met de regels zoals die er nu zijn. De fout ligt in het feit dat de gewenste situatie niet geformaliseerd is door de wetgever.

Adviescertificaat

In de ideale situatie zou een financieel adviseur het best bij de situatie van de klant passende advies moeten geven. Of dat nu uitmondt in een product of niet en ook of dat uitmondt in een product waarin de adviseur kan bemiddelen of niet. Dat laatste stukje van de dienstverlening – de bemiddeling – kan niet de reden zijn dat de klant wellicht wordt afgescheept met het second best product.

Waarom kan in zo’n geval bijvoorbeeld de klant niet voorzien worden van een ‘adviescertificaat’?

Daaruit blijkt

  • dat hij het professioneel onafhankelijk advies heeft gekregen om een bepaald product aan te schaffen
  • dat de adviseur de adviestrajecten heeft doorlopen om tot het specifieke advies te komen
  • dat de klant op de hoogte is van de productkenmerken.

In dat geval zou de klant de overeenkomst in execution only-vorm kunnen afsluiten met vrijstelling voor de regels die daarvoor gelden.

De adviseur is aansprakelijk voor het advies; de aanbieder voor de productinhoud. Exact zoals de marktverdeling is bedoeld.

Jan Aikens

GEEN REACTIES