Wetsvoorstel verlaging Witteveenkader 2015 naar de Kamer

Het maximaal fiscaal gefaciliteerde opbouwpercentage wordt verlaagd van 2,05% naar 1,75% middelloon over een maximum loon van € 100.000 per jaar.

In het wetsvoorstel ‘Wet verlaging maximum opbouw- en premiepercentages pensioenen en maximering pensioengevend inkomen’ vertaalt het kabinet de ambitie om de pensioenhoogte in te perken tot de norm dat met veertig jaar iedereen redelijk in staat moet zijn om een pensioen bij elkaar te sparen van 70 procent van het gemiddeld verdiende loon.

De maximumopbouwpercentages per dienstjaar worden aangepast aan het uitgangspunt dat na 40 jaar pensioenopbouw maximaal een pensioen kan worden bereikt van 70% van het gemiddelde loon (uitgaande van een pensioen dat ingaat bij het bereiken van de pensioenrichtleeftijd). Dit uitgangspunt geldt voor de jaarlijkse pensioenopbouw vanaf 2015. Voor pensioen op basis van het middelloon wordt het maximumopbouwpercentage per dienstjaar 1,75% en voor pensioen op basis van het eindloon wordt dit 1,55%. Een soortgelijke aanpassing wordt doorgevoerd voor beschikbare premieregelingen. De maximumopbouw voor het partnerpensioen en het wezenpensioen wordt overeenkomstig aangepast.

In lijn met de verlaging van de maximumopbouwpercentages wordt ook de fiscale ruimte voor aftrek van de inleg in (bancaire en niet-bancaire) lijfrenten in de derde pijler verminderd. Tot slot wordt het dotatiepercentage voor de fiscale oudedagsreserve (FOR) verlaagd. Met deze laatste aanpassingen wordt pensioenopbouw in de derde pijler en via de IB-onderneming gelijkgetrokken met de fiscaal gefaciliteerde opbouw in de tweede pijler.

Maximering pensioengevend inkomen

In aanvulling op de aanpassing van de maximumopbouwpercentages, vindt ook een maximering van het pensioengevend inkomen plaats.

Deze begrenzing betekent dat de omkeerregel niet langer van toepassing is op een pensioenregeling waarbij pensioenopbouw plaatsvindt op basis van een hoger pensioengevend loon dan het maximum van € 100.000 met ingang van 1 januari 2015. Bij de bepaling van de maximum-pensioengrondslag moet nog rekening worden gehouden met de AOW-franchise. Het maximumpensioengevend loon zal jaarlijks worden geïndexeerd aan de loonindex. Het kabinet is van mening dat het niet wenselijk is om het sparen van pensioen te verplichten en fiscaal te faciliteren bij een inkomen hoger dan afgerond drie keer modaal. In lijn met de maximering van het pensioengevend loon zal ook het pensioengevend inkomen in de derde pijler en het pensioengevend inkomen voor de FOR worden afgetopt.

Generatie-effecten

De inperking van het Witteveenkader conform dit wetsvoorstel leidt tot premievrijval. Het CPB-model laat zien dat wanneer pensioenfondsen de premieniveaus direct aanpassen aan de versobering van het fiscale kader, de generatie-effecten bij de huidige marktwaardes verwaarloosbaar zijn. Wanneer pensioenfondsen de premieniveaus niet aanpassen aan de versobering van het fiscale kader zijn de generatie-effecten forser. Zoals het CPB constateert is het constant houden van de premie in het voordeel van de oudere generaties, omdat zij het meeste profiteren van de extra indexatie die de vrijgevallen premieruimte mogelijk maakt. Het CPB geeft aan dat naar verwachting een beperkt deel van de vrijvallende premie zal worden aangewend voor een verbetering van de regeling (bijvoorbeeld via het nabestaandenpensioen of door beleggingsrisico terug te nemen). Per saldo wordt een verlaging van de feitelijke pensioenpremies ten opzichte van het basispad verwacht van ongeveer 15%.

Het kabinet roept sociale partners dan ook op pensioenpremies te verlagen, voor zover de financiële positie van het pensioenfonds dit toelaat.

GEEN REACTIES