Premieregelingen: kabinet werkt verbeteringen uit

Het kabinet wil de premieovereenkomsten verbeteren door o.m. risicodragende uitkeringen na pensioeningangsdatum mogelijk te maken.

Staatssecretaris Klijnsma heeft de langverwachte ‘Hoofdlijnennotitie optimalisering wettelijk kader premieovereenkomsten’ naar de Tweede Kamer gestuurd.

De nota stelt het eerder door de markt geconstateerde knelpunt dat het nemen van beleggingsrisico’s nu alleen in de opbouwfase is toegestaan en niet in de uitkeringsfase centraal. En anders dan voorheen wordt nu volmondig erkend dat onder meer dit knelpunt de premieovereenkomst op achterstand zet vergeleken bij de pensioenovereenkomsten met een toegezegde uitkering.

Het kabinet baseert de nota vooral op het eerder verschenen rapport van Lane Clark & Peacock Netherlands dat een inventarisatie geeft van de mogelijkheden voor een andere vormgeving van de overgang naar en de inrichting van de uitkeringsfase. En op een recent onderzoeksrapport van Ortec Finance, dat een kwantitatieve analyse bevat van een aantal mogelijke varianten voor premieovereenkomsten, met verschillende gradaties van collectieve deling van het beleggingsrisico.

De belangrijkste conclusie in beide rapporten is dat een risicodragende uitkering na pensioeningangsdatum resulteert in meer optimale pensioenuitkomsten voor de deelnemer omdat dit leidt tot een hogere verwachte pensioenuitkering met verbetering van de verwachte koopkracht. Doorbeleggen na de pensioendatum verhoogt de kans dat de pensioenuitkering gedurende de uitkeringsfase stijgt en de ontwikkeling van de koopkracht kan worden bijgehouden.

In beide rapporten wordt stilgestaan bij de gevolgen van het nemen van beleggingsrisico’s voor de deelnemer – namelijk de kans op een verlaging van de pensioenuitkering bij economische tegenvallers. Het LCP rapport beschrijft de mogelijkheid om de risico’s voor de deelnemer te beperken door middel van een combinatie met een zekere uitkering, zodat de hoogte van de uitkering aan de onderkant begrensd is. Het LCP rapport maakt eveneens inzichtelijk dat het aankopen van een levenslange risicodragende pensioenuitkering te prefereren is boven doorbeleggen waarbij de aankoop van een levenslange uitkering wordt uitgesteld. Het rapport van Ortec Finance voegt toe aan het LCP rapport dat de gevolgen van beleggingsrisico’s verder beperkt kunnen worden voor de deelnemer door middel van het spreiden van mee- en tegenvallers over de tijd.

Opvallende conclusie in het Ortec-rapport en wellicht van belang voor de nationale pensioendialoog: Er is in beginsel nagenoeg geen verschil in de pensioenuitkomst voor de deelnemer tussen een individuele en een collectieve regeling bij het nemen van een vergelijkbaar beleggingsrisico.

Uitwerking varianten

De volgende twee nieuwe varianten voor de premieovereenkomst zullen verder worden uitgewerkt:

1. contractvormen zonder collectieve risicodeling van beleggingsrisico’s.

Bij de uitwerking van deze varianten wordt gekeken op welke wijze een individueel risicodragende pensioenuitkering mogelijk gemaakt kan worden en hoe doorbeleggen na de pensioeningangsdatum kan worden gecombineerd met het verzekeren van het risico op langleven. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar de mogelijkheid om het langlevenrisico extern te verzekeren bij een derde partij (bijvoorbeeld bij een verzekeraar) maar wordt tevens de mogelijkheid onderzocht om het langlevenrisico onderling te delen door sterfterisico’s binnen individuele regelingen te bundelen.

2. contractvormen met collectieve risicodeling van beleggingsrisico’s in de uitkeringsfase

De brief: “Het kabinet gaat ook de mogelijkheden uitwerken om binnen de premieovereenkomst beleggingsrisico’s collectief te delen. De reden dat er naast individuele varianten ook collectieve varianten worden uitgewerkt, is dat het kabinet niet wil voorsorteren op één specifieke vormgeving van nieuwe contracten.
In plaats daarvan worden verschillende varianten uitgewerkt zodat sociale partners de mogelijkheid hebben om te komen tot een vormgeving die aansluit bij de specifieke situatie en voorkeuren. Een stap naar een individuele contractinvulling kan in sommige gevallen (te) groot zijn te meer omdat de huidige pensioenregelingen op dit moment veelal worden gekenmerkt door (veel) collectieve elementen.

Voor deze pensioenregelingen kan er dan ook een voorkeur bestaan voor een contractinvulling die collectieve onderdelen bevat.”

Randvoorwaarden

1) vastleggen van individuele eigendomsrechten;

2) vastleggen van het toedelingsmechanisme voor het collectief op basis van de risicovrije rente;

3) vastleggen van keuzemogelijkheden voor deelnemers;

4) voorkomen dat de gevolgen van tegenvallende beleggingsresultaten te ver vooruitschuiven;

5) beperken van jaarlijkse volatiliteit van de pensioenuitkering;

6) nadere invulling van de zorgplicht en van het prudent-person beginsel;

7) communicatie naar de deelnemer die eenvoudig en uitlegbaar is;

8) aanvullende fiscale bovenmatigheidstoets bij toepassing van een 3%-staffel.

Voor premieregelingen geldt daarbij in beginsel een begrenzing op de premie, uitgaande van een 4% rekenrente. Het is ook toegestaan uit te gaan van een 3% rekenrente, mits op de uitkering wordt begrensd. Het bovenmatige deel dat uitkomt boven de fiscale uitkeringsbegrenzing vervalt aan de pensioenuitvoerder of het collectief. Na de pensioeningangsdatum kan de pensioenuitkering door de variabele annuïteit echter dalen of stijgen. Om te voorkomen dat door middel van de risicodragende uitkering een hogere pensioenuitkering kan worden bewerkstelligd dan bij uitkeringsovereenkomsten mogelijk is, vindt in aanvulling op het huidige toetsingskader 10 jaar na de pensioeningangsdatum opnieuw een uitkeringsbegrenzing plaats.

Overige aanpassingen

Bij de optimalisering van het wettelijk kader voor premieovereenkomsten zijn andere aanpassingen nodig in het wettelijke kader. Dat betreft in onder andere het volgende:

  • De pensioenwetgeving biedt de mogelijkheid om een keuze te bieden waarin de hoogte van het pensioen na ingang varieert. Dit wordt de hoog-laag constructie genoemd. Hieraan zijn nu grenzen gesteld. Nader zal onderzocht moeten worden op welke wijze de flexibiliteit in uitkeringshoogte vorm gegeven kan worden, die nodig is voor het doorbeleggen na de pensioendatum.
  • De relatie tot reeds bestaande premieovereenkomsten. Nader zal worden bezien op welke wijze bij invoering van geoptimaliseerde premieovereenkomsten moet worden omgegaan met deelnemers aan premieovereenkomsten voor wie het beleggingsrisico overeenkomstig de huidige lifecyles al geheel of gedeeltelijk is afgebouwd. Daarbij speelt de vraag of deze deelnemers opnieuw de keuze wordt gegeven om beleggingsrisico te accepteren in de uitkeringsfase.

GEEN REACTIES