Nettolijfrente in tweede pijler blijft vragen oproepen

De verplichtgestelde werkgever kan maar één smaak aanbieden, maar die mag de werknemer weigeren en een eigen weg kiezen.

Het aantal vragen over de nettolijfrente in de tweede pijler is na de nota’s van wijziging alleen maar toegenomen. Opvallend, want die nota’s van wijziging zijn ingediend in het kader van de Verzamelwet pensioenen 2014 en behoren gezien het karakter van die wet slechts te gaan over technische punten in de regelgeving. Het kabinet blijft dan ook stellen dat het gaat om louter technische zaken, maar gaat met elke opvolgende nota verder de inhoudelijke diepte in. Zo ook in de Nota naar aanleiding van het tweede nader verslag van de Tweede Kamer.

Verplichtstelling

In de tweede nota van wijziging heeft het kabinet de nettolijfrente in de tweede pijler gebracht onder de verplichtstelling. Dit betekent dat de werkgevers die verplicht zijn aangesloten bij een bedrijfstakpensioenfonds of een beroepspensioenfonds verplicht zijn de vrijwillige regeling aan te bieden aan werknemers met een pensioengrondslag boven de €100.000. “Bij indiensttreding ontvangt de werknemer één startbrief. Hij krijgt de mogelijkheid te kiezen om wel of niet deel te nemen aan vrijwillige pensioenregelingen, waaronder de nettolijfrente. Er bestaat geen verplichting deel te nemen aan de nettolijfrente. Wel hebben werknemers bij een bedrijfstakpensioenfonds de keuze dit via de band van de werkgever te laten lopen. In dat geval zijn zij gebonden aan de nettolijfrente die wordt aangeboden via het verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfonds. Overigens staat voor hen ook de mogelijkheid open om in de derde pijler een nettolijfrente af te sluiten bij een aanbieder naar keuze”, aldus het kabinet.

Staffel 4 met 4% rekenrente

Voor de fiscaal maximaal toegestane premie-inleg voor de nettolijfrente wordt aangesloten bij staffel 4. Bij de in het staffelbesluit opgenomen leeftijdsafhankelijke staffels voor op de premiebegrensde regelingen in de 2e pijler wordt uitgegaan van de wettelijk verplichte rekenrente van 4%. “Deze rekenrente geldt ook voor het lijfrenteregime in de derde pijler. Er is geen aanleiding om bij de toegestane premie-inleg voor de nettolijfrente uit te gaan van een lagere rekenrente. In het staffelbesluit voor op de premiebegrensde regelingen in de 2e pijler is nog wel de mogelijkheid opgenomen uit te gaan van een lagere rekenrente (3%-staffel). Deze mogelijkheid zal echter niet worden opgenomen voor de nettolijfrente in de tweede pijler. Bij deze 3%-staffel geldt namelijk een uitkeringsbegrenzing, zodat de lagere rekenrente niet tot gevolg kan hebben dat een hoger pensioen kan worden opgebouwd dan bij op de premie begrensde pensioenregelingen. Een dergelijke uitkeringsbegrenzing is niet mogelijk voor (de nettolijfrente in) de derde pijler.”

Pensioenfondsen moeten risico’s extern verzekeren

Een pensioenfonds kan alleen een nettolijfrente uitvoeren als deze de vorm heeft van een zuivere DC-regeling zonder rendementsgarantie. Het is “de voorlopige inzet van het kabinet” een eventuele premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid of partnerpensioen op risicobasis toe te staan als deze risico’s extern worden verzekerd.

“Met deze voorwaarden wordt voorkomen dat een pensioenfonds tijdens de opbouwfase van de nettolijfrente risico’s kan lopen die kunnen leiden tot een tekort bij de pot voor de nettolijfrente die aangevuld moet worden vanuit de pot voor de brutopensioenregelingen.”

Daarom ook gaat de regering niet in op de suggestie van de Pensioenfederatie om ‘risicoverzekeringen direct in te kopen’. “Een dergelijke mogelijkheid heeft tot gevolg dat het lang leven- en rendementsrisico reeds tijdens de opbouwfase voor rekening van het pensioenfonds komt. Hiermee wordt de kans op kruissubsidiëring vergroot.

Taakafbakening

Uit het onderbrengen van de nettolijfrente in de verplichtstelling vloeit voort dat werkgevers verplicht worden 10% werkgeversbijdrage te leveren. Aldus Herman Kappelle (Aegon Adfis). Klopt, aldus het kabinet tenzij voldaan wordt aan de eis dat bij beëindiging van de deelneming het kapitaal wordt omgezet in een periodieke (aanspraak op) een uitkering. Het kabinet voelt aan dat deze voorwaarde waarschijnlijk strijdig is met de beoogde fiscale hygiëne, daarom merkt het kabinet op dat de werkgever “een deel van het loon van zijn werknemers met een inkomen boven de €100.000 kan ‘oormerken’ als werkgeversbijdrage.

Wet Verevening

De nettolijfrente in de tweede pijler is ‘pensioen’ in de zin van de Pensioenwet. Bij echtscheiding gelden de regels van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. Voor zover de werknemer gekozen heeft voor deelname aan de nettolijfrente in de tweede pijler, heeft de ex-partner bij pensioenverevening recht op een deel daarvan.

GEEN REACTIES