Kabinet zegt weer nee tegen flexibele AOW

Meer mensen zouden de AOW eerder willen opnemen dan later; dat heeft een negatief werkgelegenheidseffect en is slecht voor de schatkist.

Redenen voor staatssecretaris Klijnsma om niet alsnog een flexibele AOW-leeftijd in te voeren, schrijft zij aan de Tweede Kamer. Met deze brief geeft zij uitvoering aan de door de Kamer aangenomen motie van Norbert Klein (foto). Daarin werd de regering verzocht ‘de mogelijkheden tot het invoeren van een flexibele AOW qua financiële kosten en maatschappelijke opbrengsten te onderzoeken’.

Tweemaal is een wetsontwerp ingediend met flexibele elementen. In 2008 werd de mogelijkheid gecreëerd het AOW-pensioen geheel of gedeeltelijk maximaal 5 jaar uit te stellen. Dat ontwerp werd in 2011 aangepast aan het toen gesloten Pensioenakkoord. Daarin werd naast het uitstel van maximaal vijf jaar ook de mogelijkheid geboden om de AOW maximaal twee jaar eerder geheel of gedeeltelijk op te nemen (beginnende op de dag dat de AOW-er de leeftijd van 65 jaar had bereikt).

Dit laatste wetsvoorstel werd in 2012 verdrongen door de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd, later opgevolgd door een versnelde verhogingsversie.

De regering koos niet voor een flexibele AOW omdat de introductie van een flexibele AOW op de lange termijn een negatief effect heeft op de werkgelegenheid en daarmee een kostbare maatregel is. Een andere overweging was dat op de korte termijn vrijwel de hele besparing die het gevolg is van de geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd in de eerste jaren zou weglekken.

Huidige situatie

“De situatie van toen is nu niet anders”, schrijft Klijnsma. “Een flexibele AOW heeft een negatief werkgelegenheidseffect en verslechtert de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Dat staat haaks op de inspanningen van de regering om de overheidsfinanciën structureel te verbeteren.

Bovendien laat onderzoek van het CPB zien dat de maatschappelijke opbrengsten voor Nederland zeer beperkt zijn. Ook dient opgemerkt te worden dat een omrekenpercentage van minimaal 6,5% per jaar dient te worden gehanteerd om flexibilisering actuarieel neutraal uit te voeren (in plaats van de 2% die genoemd wordt in de motie Klein).”

Klijnsma geeft nog een aantal andere nadelen aan van het eerder laten ingaan van de AOW:

“Nadeel van een flexibele AOW is voorts dat het eerder laten ingaan van het AOW-pensioen alleen is weggelegd voor mensen met voldoende structureel inkomen. Het kan immers niet de bedoeling zijn dat het naar voor halen van het AOW-pensioen leidt tot een hoger beroep op de bijstand. Mensen met bijvoorbeeld een onvolledige AOW aangevuld met bijstand kunnen daardoor niet of slechts beperkt in aanmerking komen voor het eerder laten ingaan van het AOW-pensioen.

Tot slot is een nadeel van een flexibele AOW dat het stelsel aanzienlijk complexer wordt voor mensen en duurder voor de uitvoering. “

GEEN REACTIES