Essentiële verschillen tussen nettopensioen en nettolijfrente

Het kabinet voelt er niets voor om de nettolijfrente in de derde pijler onder de wettelijke verevening te brengen.

Dat antwoordt de regering op vragen van de VVD-fractie in de Memorie van antwoord bij de Verzamelwet pensioenen 2014. De VVD wijst op het artikel van mr F.M.H. Hoens, docent aan de Radbout University. Onder de titel Nettolijfrente, nettopensioen en pensioenverevening pleit hij voor evenwicht en neemt hij stelling tegen ‘willekeur bij verevening van ouderdomspensioen’.

In technische zin gaat het bij nettopensioen in de tweede en nettolijfrente in der derde pijler om hetzelfde product, stelt Hoens.

Het kabinet is dat niet met hem eens en gebruikt daarvoor het formele argument dat het bij nettopensioen gaat om ‘pensioen’ in de zin van de Pensioenwet en nettolijfrente is dat niet.

In de aanbiedingsbrief bij het Ontwerpbesluit nettopensioen gaat het kabinet op diverse andere verschillen tussen pensioen en lijfrente, zoals het verschil in aanbieders, kring van gerechtigden, uitkeringsvormen en het afkoopregime. Een belangrijk verschil is de scheiding tussen pensioen en elk andere soort vermogen, waarbij het niet alleen gaat om lijfrentes, maar bijvoorbeeld ook om levensverzekeringen of door een echtgenoot verkregen erfenis. Bij dat verschil komt ook de werking van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVPS). Die ziet uitsluitend op arbeidspensioen en niet op derdepijler regelingen. “Het gevolg van het van toepassing zijn van de WVPS is dat de verdeling van het ouderdomspensioen los staat van het tussen de betrokkenen bestaande huwelijksgoederenregime (wel of niet in gemeenschap van goederen gehuwd zijn).”

Bij de evaluatie heeft het kabinet eerder al als standpunt ingenomen dat het zeer de vraag is of het huidige systeem van de WVPS geschikt is om ook de kapitaalverzekeringen waarmee lijfrentes worden aangekocht, eronder te brengen. Er is op gewezen dat de afbakeningsproblematiek van hetgeen wel of niet verrekend of verevend moet worden veel groter zou worden. “Daarbij is ook de vraag gesteld waar de grens ligt, en waarom dan bijvoorbeeld niet ook verevening van de overwaarde van het pand moet plaatsvinden als de oudedagsvoorziening daaruit bestaat. Zoals in het kabinetsstandpunt verwoord, ziet het kabinet geen aanleiding de WVPS op dit punt aan te passen.”

Verplichtstelling

In dit verband kan van belang zijn wat het kabinet heeft opgemerkt over de verplichtstelling. In dezelfde Memorie van antwoord benadrukt het kabinet nog eens dat de verplichting alleen voor de werkgever geldt. Hij dient de vrijwillige regeling aan te bieden aan de deelnemers. De verplichtstelling laat de keuze van de deelnemer om wel of niet aan die vrijwillige regeling deel te nemen, onverlet.

Het is eens te meer duidelijk geworden dat er grote verschillen bestaan tussen de nettolijfrente en het nettopensioen. Verschillen waarvan de consequenties voor de deelnemers niet direct duidelijk zullen zijn. De overheid zou er niet mee moeten volstaan dat in technische taal uit te leggen aan het parlement maar dat ook duidelijk te communiceren naar de betreffende deelnemers.

Lees hoe het kabinet de wetgeving gaat aanpassen om voor het nettopensioen een op de tweede pijler gerichte fiscale behandeling te regelen. De pagina is vrij toegankelijk op onze website ‘Branche in Beweging – pensioen’.

GEEN REACTIES