AG over UFR: marktwaardering moet uitgangspunt zijn

Om toegezegde pensioenen waar te maken, moet de contante waarde van een pensioenuitkering gelijk te zijn aan de marktwaarde van een veilige belegging die eenzelfde uitkering belooft.

Het Actuarieel Genootschap heeft de notitie ‘Principes voor de Ultimate Forward Rate’ gepubliceerd. Deze is bedoeld als een bijdrage voor de door SZW geïnstalleerde Commissie UFR.

Marktwaardering vormt wat het AG betreft een belangrijk uitgangspunt voor de waardering van pensioenverplichtingen. Voor het waarderen van (langlopende) verplichtingen gaat het AG uit van een principle-based benadering. Het AG heeft in 2009 vier principes geformuleerd die de basis zouden moeten vormen voor het vaststellen van een rentetermijnstructuur. De te hanteren principes zijn ‘risicovrij’, ‘goed observeerbaar’, ‘verhandelbaar’ en ‘robuust’. Deze principes zijn naar opvatting van het AG nog steeds van toepassing. Zolang marktdata beschikbaar zijn, kunnen deze principes als solide uitgangspunt dienen voor een rentetermijnstructuur ten behoeve van het verdisconteren van pensioenverplichtingen.

Uitgangspunt marktwaardering

Het Actuarieel Genootschap: “Zoals is aangegeven in het AG-rapport “Principes voor de Rentetermijnstructuur – dé juiste curve bestaat niet”, is het AG van mening dat marktwaardering uitgangspunt moet zijn voor de waardering van pensioenverplichtingen. Aangezien de algemene perceptie van de deelnemer is dat de toegezegde pensioenen ook daadwerkelijk moeten worden waargemaakt, dient de contante waarde van een pensioenuitkering gelijk te zijn aan de marktwaarde van een veilige belegging die eenzelfde uitkering belooft. Het rendement op de veilige belegging is de risicovrije rente. De rentetermijnstructuur geeft de risicovrije rente voor verschillende duren.

Indien de pensioenverplichting wordt gewaardeerd met een hogere rente dan de risicovrije rente, wordt daarmee impliciet het risico genomen dat afgesproken uitkeringen niet kunnen worden gedaan. Ofwel, door het rekenen met een hogere rente, bijvoorbeeld een verwacht rendement, wordt een claim gelegd op de toekomst. Als rendementen niet (volledig) worden waargemaakt, kunnen toezeggingen niet worden nagekomen.

Hierbij dient ook in aanmerking genomen te worden dat het rendement op niet-risicovrije beleggingen, denk bijvoorbeeld aan aandelen, beschouwd wordt als een risicovrij rendement plus een vergoeding voor het nemen van risico.”

Validatie

Een andere situatie ontstaat indien marktdata niet meer beschikbaar zijn (bijvoorbeeld vanwege het gebrek aan liquiditeit) waardoor niet (of niet volledig) kan worden voldaan aan de eerder geformuleerde principes. In dat geval is het wenselijk een kader te hebben dat subjectiviteit minimaliseert. Aangezien de UFR niet uitgaat van waargenomen marktdata maar gebaseerd is op een modelmatige benadering, heeft het AG één principe toegevoegd aan de al eerder benoemde principes: het principe van ‘validatie’ van deze methodiek. Modellen of modelmatige benaderingen moeten naar de opvatting van het AG valideerbaar zijn tegen objectieve en wetenschappelijk aanvaardbare criteria.

Het is belangrijk een consistente methodiek te ontwikkelen om een rentetermijnstructuur te bepalen. Een methodiek die toekomstbestendig is en die onder veranderende omstandigheden als basis voor de waardering van pensioenverplichting kan fungeren. Voor het vertrouwen in ons pensioensysteem is het van belang dat de wijze van waardering van de pensioenverplichtingen niet voortdurend ter discussie gesteld wordt. Om die reden is het AG van mening dat een (nieuwe) rentetermijnstructuur aan deze complete set van vijf principes dient te voldoen.

Niveau UFR

Een disconteringsvoet is en blijft een inschatting voor de toekomstige ‘opbrengsten’. Het AG onderschrijft de conclusies van het Centraal Plan Bureau (in de toelichting bij het Septemberpakket, d.d. 24 september 2012) waarin wordt gesteld dat een realistisch gekozen niveau van de lange risicovrije rente “in de huidige situatie” eerder onder dan boven de 4% ligt.

GEEN REACTIES