Pensioenaanspraak verjaart niet, ook niet 26 jaar na echtscheiding

De verjaringstermijn van 20 jaar geldt niet omdat sprake is van een overgeslagen goed; evenmin slaagt het argument van rechtsverwerking.

In oktober 2012 wees Findinet op tegenstrijdige uitspraken van verschillende rechtbanken als het gaat om de verevening van pensioenrechten volgens het Boon Van Loon arrest.

Over het algemeen neemt de rechter het standpunt in dat het vereveningsrecht niet vatbaar is voor verjaring. De rechtbank Leeuwarden was een andere mening toegedaan.

Centraal in de verjaringsvraag staat artikel 3:178 BW. Daarin wordt gesteld dat wanneer bij de verdeling één of meer goederen zijn overgeslagen, daarvan te allen tijde een nadere verdeling gevorderd kan worden.

Anders dan de rechtbank Leeuwarden in een ander vonnis spreekt het hof uit dat sprake is van een ‘overgeslagen goed’ in de zin van artikel 3:179 lid 2 BW, waarvan een nadere verdeling kan worden gevorderd. Die vordering tot nadere verdeling is thans door de vrouw ingesteld en is ingevolge artikel 3:178 BW niet voor verjaring vatbaar. Dit hof volgt hiermee een uitspraak van het hof ’s-Hertogenbosch.

Rechtsverwerking

Het hof fluit de rechtbank Leeuwarden terug als het gaat om de vraag of sprake is van rechtsverwerking. De rechtbank was het met de man eens dat de vrouw door 26 te wachten haar recht had verwerkt.

Dit stilzitten kan, aldus het hof, echter niet leiden tot een geslaagd beroep op rechtsverwerking. Daarvoor is vereist de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan, hetzij bij de wederpartij van de gerechtigde het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de wederpartij onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in het geval dat de gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. Daarvan is hier geen sprake.

Overigens kan de vrouw voor het niet tijdig opeisen van haar pensioendeel alsnog ‘gestraft’ worden. Uit het arrest blijkt dat de man wellicht niet over voldoende liquide middelen beschikt om de pensioenaanspraken te voldoen. Zo stelt hij dat hij gekort wordt op zijn AOW doordat zijn huidige partner niet van oorsprong Nederlandse is. Daarbij heeft hij twee minderjarige studerende kinderen en gebruikt hij dure medicijnen die niet door de ziektekostenverzekeraar worden vergoed.

Met andere woorden: het opeisen van de pensioenrechten is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, nu de man redelijkerwijs niet tot enige uitkering in staat is. Het hof gaat dat nog onderzoeken en tot zo lang blijft de vrouw in het ongewisse of haar formele recht inderdaad ook tot materieel gewin zal leiden.

Het volledige arrest

GEEN REACTIES