Banken en verzekeraars zijn ongelijke spelers

Dijsselbloem: we blijven kritisch kijken naar het gelijke speelveld, maar zegt gelijktijdig: banken en verzekeraars laten zich moeilijk over één kam scheren.

De minister van Financiën reageert in een Kamerbrief op het onderzoeksrapport Vergelijking verzekeraars en banken in opdracht van het Verbond samengesteld door Towers Watson.

Verbondsdirecteur Leo de Boer vatte het rapport samen met de conclusie dat verzekeraars bij vermogensopbouwproducten bijna vier keer zoveel solvabiliteit moeten aanhouden als banken die vergelijkbare producten aanbieden.

Bij vermogensopbouwproducten gaan een bank en een verzekeraar dezelfde langetermijnverplichting aan, aldus het rapport. Reden voor Dijsselbloem om de nadruk te leggen op de verschillen tussen de kernactiviteiten van verzekeraars en banken.

De verzekeraar in het onderzoek biedt een langlopende rentegarantie op de levenpolis. De belegging in hypotheken die zij in het voorbeeld van Towers Watson daar tegenover stelt, kent dikwijls niet dezelfde langlopende vaste garantie: de rentevaste periode van een hypotheek is vaak korter (bijv. 10 jaar) en de hypotheek kan eerder worden afgelost of overgesloten. Om toch te zorgen dat de verzekeraar zijn langlopende rentegarantie op de levenpolis kan waarmaken, moet zij daarvoor een kapitaalbuffer aanhouden.

De bank vergoedt een rente die afhankelijk is van de marktrente op het moment dat geld wordt ingelegd. De bank geeft in tegenstelling tot de verzekeraar dus geen langlopende rentegarantie. Dit betekent dat bij een wijziging in de rente de bank het rendement zal veranderen, terwijl de verzekeraar zich heeft gecommitteerd aan een vaste rente.

Kortom:

“Het rapport constateert een verschil in kapitaalbeslag tussen banken en verzekeraars in het specifieke geval dat zij hypotheken verstrekken of daarin investeren. Dit verschil herken ik en hangt, zoals reeds aangegeven, samen met de verschillende toezegging die wordt gedaan. Daarbij past ook een andere balanswaardering. Het rapport maakt bovendien duidelijk dat langlopende, onvoorwaardelijke rendementsgaranties relatief risicovol en daarmee relatief ‘duur’ zijn vanuit prudentieel perspectief. Willen verzekeraars tot lagere kapitaalseisen komen, dan moeten zij de rentegaranties minder hoog, korter lopend of conditioneel vormgeven.”

Daarnaast moet onderkend worden, aldus Dijsselbloem, “dat banken en verzekeraars verschillende soorten bedrijven zijn die zich moeilijk over één kam laten scheren. (…) Zo worden Nederlandse banken onderworpen aan additionele kapitaalbuffers die voor verzekeraars niet gelden (zoals de systeembuffer en contracyclische buffer). Daarnaast biedt de regelgeving voor verzekeraars bijvoorbeeld relatief veel mogelijkheden om kapitaalvereisten via risicodiversificatie te verlagen.”

Solvency II

Met de invoering van Solvency II wordt een belangrijke stap gezet om de toezichtraamwerken voor banken en verzekeraars meer op elkaar te laten aansluiten. Toch blijven op specifieke punten verschillen bestaan die, bezien vanuit de verschillen in bedrijfsmodel, te verantwoorden en ook wenselijk zijn. Mochten er desondanks nog verschillen bestaan die niet samenhangen met de verschillende bedrijfsmodellen en bijbehorende risico’s, dan zullen deze op passende wijze moeten worden geadresseerd. Bij de geplande evaluaties van zowel CRDIV/CRR als Solvency II dient kritisch te blijven worden gekeken naar het gelijke speelveld tussen banken en verzekeraars.”

GEEN REACTIES